Het percentage functionele invaliditeit geeft de mate van blijvende beperkingen aan. Dit is iets anders dan de mate van arbeidsongeschiktheid. Het verschil laat zich het best duidelijk maken door een voorbeeld.
Timmerman en pianist
In dit voorbeeld hebben wij het over een rechtshandige timmerman en een rechtshandige beroepspianist. Beiden hebben door een ongeval hetzelfde letsel opgelopen: ze hebben het bovenste kootje van hun linkerpink verloren.
Een medisch deskundige stelt bij beiden het percentage blijvende invaliditeit exact vast. Het verlies van het bovenste kootje van de linkerpink leidt doorgaans tot een geringe functionele invaliditeit (3%). Dit percentage invaliditeit bepaalt de hoogte van de uitkering bij de ongevallenverzekering en is één van de factoren die een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld. De mate van functionele invaliditeit is voor beiden dus ook precies gelijk.
De mate van arbeidsongeschiktheid verschilt echter aanzienlijk. De rechtshandige timmerman kan ook met zijn functionele beperking toch zijn werk weer volledig uitvoeren en is niet blijvend arbeidsongeschikt als timmerman. De beroepspianist is echter, ondanks het relatief geringe letsel, wel volledig en blijvend arbeidsongeschikt als beroepspianist.
Het percentage arbeidsgeschiktheid speelt een rol bij de vaststelling of iemand financieel nadeel lijdt wanneer hij zijn werk langere tijd of helemaal niet meer kan uitvoeren.